Home
Mbo
Taal in de praktijk

Taal brengt het Rijksmuseum tot leven

Verslag lezing Rijksmuseum op het event 'Taal in de praktijk'

Taal brengt het Rijksmuseum tot leven

HEADING_1

Door: Jens Middel Teksten zijn cruciaal voor de manier waarop bezoekers de kunst in het Rijksmuseum beleven. Of het nu groepsrondleidingen zijn, downloadbare audiotours of informatiebordjes aan de wand: het is allemaal tekstgebaseerd. Maar welke richtlijnen volgt het Rijksmuseum bij het ontwikkelen van die teksten? En wat zijn hierbij de grootste uitdagingen?

De manier waarop het Rijksmuseum teksten gebruikt, maakt deel uit van diens educatieve missie. Deze missie kent twee lijnen. Vanuit de eerste – ‘Leren kijken door te doen’ – organiseert het museum onder andere workshops. Hierin spoort het deelnemers aan tot het soort creatieve activiteiten die nodig zijn om tot een kunstwerk te komen, zoals tekenen of schetsen. Door dit te doen, worden zij niet meteen kunstenaars, maar ze leren wel scherper naar kunstobjecten te kijken en begrijpen die objecten daardoor beter. Dat laatste is een belangrijk doel van het Rijksmuseum: bezoekers moeten het gevoel hebben dat hun bezoek hun nieuwe kennis oplevert. Ook de teksten bij de achtduizend tentoongestelde objecten in het museum dragen bij aan dat doel. Het museum ontwikkelt deze teksten vanuit de tweede lijn van zijn educatieve missie: ‘Meer zien is meer weten’. De teksten helpen mensen om beter naar objecten te kijken, zodat ze meer zien en daardoor hun kennis over die objecten vergroten.

Diverse lagen tekst De tentoongestelde werken zijn een fractie van de in totaal één miljoen objecten die het museum bezit, van schilderijen en beeldhouwwerken tot foto’s, prenten en tekeningen. Vroeger werden objecten per discipline bij elkaar gezet; schilderijen bijvoorbeeld in één deel van het museum, beeldhouwwerken heel ergens anders. Maar sinds 2013, het jaar van de heropening van ‘het Rijks’, zijn objecten gegroepeerd per tijdsperiode. Als bezoeker maak je een tijdreis die begint in de Middeleeuwen op de begane grond en eindigt in de 20e eeuw op de bovenste verdieping. Daarbij zie je verschillende disciplines door elkaar en lees je veel over de relatie tussen een object en de tijd waarin het gemaakt is. Er zijn verschillende ‘lagen’ tekst in het museum. Als je een zaal binnenkomt, zie je bijvoorbeeld eerst een tekst op de wand. Deze ‘zaaltekst’ geeft algemene informatie over het thema van die zaal. Bij objecten vind je vervolgens tekstbordjes. Sommige gaan over een groep objecten, andere over afzonderlijke werken. Die laatste teksten geven altijd hetzelfde soort informatie over het object: de titel, de maker, het medium, de datum, een creditline en een korte beschrijving van wat er te zien is. Wie meer wil weten, kan onder meer ‘inzoomers’ bekijken: grote, dubbelzijdig bedrukte bladen waarop dieper op een bijzonder object wordt ingegaan. Ook zijn er groepsrondleidingen en audiotours. Bezoekers kunnen deze laatste via een gratis app downloaden en beluisteren op hun eigen telefoon of tablet, maar ook afspelen op een te huren device van het museum.

Normen voor teksten Museumteksten komen uit de koker van een groot aantal medewerkers. Veel van hen, zoals conservatoren en onderzoekers, zijn wetenschappelijk opgeleid. Het risico is dat hun taalgebruik te moeilijk is voor de meeste bezoekers. Om te zorgen dat teksten voor zoveel mogelijk mensen boeiend en toegankelijk worden, heeft het Rijksmuseum een eigen schrijfhandleiding. ‘Educators’ checken of de schrijvers zich aan die handleiding houden. Het gaat dan om normen als: voorkom onnodig passieve zinnen, vermijd vakjargon, schrijf toegankelijk zonder kinderachtig te worden en geef niet te veel context, maar focus op wat de bezoeker ziet. Schrijvers hoeven bovendien niet alles uit te leggen: bezoekers mogen best nog wat vragen hebben nadat ze een objecttekst hebben gelezen. Schrijfnormen betreffen eveneens tekstlengtes. Elke zaaltekst telt bijvoorbeeld honderdvijftig woorden, elke groeps- en objecttekst zestig. Uit onderzoek blijkt dat teksten met minder dan zestig woorden te weinig informatie geven. En dat langere teksten vaak vermoeiend zijn voor museumbezoekers. Een andere norm is dat de objectlabels visuele aanwijzingen moeten bevatten. Deze vestigen de aandacht op aspecten van een object die bezoekers anders mogelijk over het hoofd zien. De aanwijzingen helpen hen om nauwkeuriger en kritischer naar dat object te kijken. Weer een andere norm is om maar één of twee boodschappen in een tekst te verwerken; om vooral te vertellen waarom juist dit object nu op deze plek in deze zaal staat. Wat heeft de bezoeker eraan om ernaar te kijken?

Nieuwe schrijfregels De huidige schrijfhandleiding stamt uit 2013, maar het Rijksmuseum is met een update bezig. Sommige normen zullen zeker veranderen. Zo zal de zaaltekst voortaan honderd woorden tellen om nog toegankelijker te worden. Andere normen staan nog ter discussie, zoals de aansporing om context zoveel mogelijk te vermijden. Deze context kan namelijk uit verhalen bestaan die het vertellen waard zijn. Daarom geeft het Rijks soms tóch informatie over dingen die de bezoeker niet direct ziet. En plaatst het sinds kort ‘&-bordjes’ bij bepaalde objecten. Op dit moment gaat het om &Slavernij-bordjes, maar in de toekomst kunnen het bijvoorbeeld ook &Vrouwen- of &Boeren-bordjes worden. Op de &Slavernij-bordjes, die nu naast vijfentwintig objecten hangen, draait het om het verband tussen zo’n object en de slavernij in het Nederlandse koloniale verleden. Denk aan de afbeelding van een tot slaaf gemaakte man in een groepsportretschildering uit de Gouden Eeuw.

Inclusief taalgebruik Voor het Rijksmuseum is het altijd zoeken naar de sweet spot – bijvoorbeeld tussen te lange en te korte teksten, te simpele en te moeilijke taal of te veel en te weinig context. Waar die sweet spot precieszit, is vaak onderwerp van discussie. Dit geldt ook voor de toepassing van inclusieve terminologie. Het Rijksmuseum herformuleert soms termen om gevoelige nuances aan te geven of bevolkingsgroepen niet te beledigen. Daarom heet een ‘slaaf’ tegenwoordig bijvoorbeeld een ‘tot slaaf gemaakte’ – soms met de toevoeging ‘man’, ‘vrouw’ of ‘kind’. Ook heet iemand die niet kan praten niet langer ‘stom’, maar ‘persoon die niet kan praten’ of ‘iemand die niet-verbaal is’. Het museum heeft speciale aandacht voor de beschrijving van mensen met een fysieke of mentale beperking. Het heeft een onderzoeker in dienst die in de collectieregistratie termen opspeurt die bij deze mensen aanstoot kunnen geven. Die termen bespreekt zij vervolgens in de Terminologiegroep van het museum én met belangenverenigingen van mensen met een beperking. Het museum wil de buitenwereld geen herformuleringen opleggen. Hoogstens wil het mensen inspireren om ook op het gebruik van bepaalde termen te reflecteren. Zoals het zich zélf laat inspireren door publicaties als Woorden doen ertoe (2018) en Waarden voor een nieuwe taal (2021).

* * *

De presentatie werd gegeven door Frederique van Reij, Senior Educator bij het Rijksmuseum. Lees hier hoe ThiemeMeulenhoff geregeld met Frederique en haar museumcollega’s samenwerkt.

Kijk hier voor de samenvattingen van de andere lezingen. Wil je meer weten over de taalmethodes van ThiemeMeulenhoff, het educatieve partnerschap met het Rijksmuseum en toekomstige events? Neem contact op met onze accountmanagers!