Preview artikel
Zo differentieer je in de klas
Je betrekt studenten meer bij je lessen als je deze goed op hen laat aansluiten. Zo vergroot je de impact van je onderwijs. Studenten verschillen echter flink, dus ziet die aansluiting er lang niet altijd hetzelfde uit. Welke verschillen tussen studenten zijn het relevantst? En waar moet je precies op letten als je daarop probeert in te spelen; als je wilt ‘differentiëren in de klas’?
1. Ken de relevante verschillen
Studenten verschillen op heel veel vlakken, maar niet alle verschillen zijn even relevant. Dit zijn degene waar je vooral op moet letten:
Beheersingsniveau
Waar staat je student ten opzichte van zijn einddoel? Hoe dicht is hij bijvoorbeeld bij zijn beoogde ‘eindgedrag’? Of bij zijn nagestreefde ‘beheersingsniveau’ (de mate waarin hij bepaalde kennis of skills moet hebben aan het einde van een les of periode)?
Leervoorkeur
Hoe leert je student het liefst? Wil hij de kunst bijvoorbeeld afkijken van anderen en dus leren van voorbeelden? Of oefent hij liever eerst zelf en leert hij graag van feedback? En wil hij zelfstandig kennis verwerken of vindt hij het fijner om dit in een groep te doen?
Toekomstig werkveld
Je studenten bereiden zich allemaal voor op hetzelfde beroep, maar niet per se op hetzelfde werkveld. In welk werkveld en welke (of welk soort) organisatie belandt je student? En wat moet hij kennen en kunnen in die specifieke context?
Belevingswereld
Hoe kijkt je student naar de wereld en zijn eigen leven? Wat vindt hij leuk of stom, waar liggen zijn interesses of desinteresses en hoe wordt zijn perspectief gekleurd door zijn achtergrond (bijvoorbeeld zijn cultuur, gezin, woonplaats of wijk)?
2. Bepaal hoe je differentieert
Je kunt op diverse manieren inspelen op de verschillen tussen studenten in je klas. Elk van die manieren kan hun succeservaringen opleveren en ze sluiten elkaar zeker niet uit. Je kunt ze dus combineren. Hieronder een aantal vormen van differentiatie:
Pas het leertempo aan
Sommige studenten hebben meer tijd en hulp nodig om iets te leren of verwerken. Die kun je bijvoorbeeld een extra huiswerk- of voorbereidende opdracht geven. Of je past de opdracht aan, bijvoorbeeld door meer tussenstappen toe te voegen. Andere studenten hoeven niet alle opdrachten te maken of kunnen zelf een planning bedenken voor hun opdrachten.
Pas je instructie aan
Sommige studenten kunnen al na een korte instructie van start, andere hebben net wat meer uitleg nodig. Ook het type instructie kan verschillen. Je kunt bijvoorbeeld een individuele instructie-met-voorbeeld geven – op papier, in een (online) leeromgeving of via een uitlegvideo. Maar je kunt ook kiezen voor een uitleg aan de hele klas. Of juist aan kleinere groepjes.
Pas de verwerking aan
Geef je student een opdracht die goed past bij het niveau van kennis en skills dat hij op dat moment beheerst (een oefening die niet te moeilijk en zeker ook niet te makkelijk voor hem is), bij de manier waarop hij het liefste leert, bij zijn toekomstige werkveld en/of bij zijn belevingswereld. Laat hem eventueel ook zelf een uitdaging kiezen die bij hem past.
Fijner is niet altijd beter
Het is goed om rekening te houden met de leervoorkeuren van studenten. Maar dat betekent niet dat je hen alleen maar moet laten doen wat zij leuk vinden. Ook stappen die hun tegenstaan, zijn nodig om hun leerdoelen te halen. Als studenten alleen maar doen wat ze leuk vinden, blijven ze veelal in hun comfortzone; dan herhalen ze wat ze al beheersen. Zo kan iemand een hekel hebben aan het schrijven van een beschouwing. Maar de enige manier om een beschouwing te leren schrijven, is door dit te doen. Vragen stellen, fouten maken, feedback krijgen en verwerken; het is allemaal onderdeel van het leerproces.