“Betrokkenheid moet van drie kanten komen”
Mbo-studenten zijn volop in ontwikkeling – zeker de jongeren onder hen. Als docent of begeleider wil je hen daar zo goed mogelijk in begeleiden. Welke kennis en vaardigheden heb je daarvoor nodig? Daarover gaat Passend onderwijs in het mbo, het onlangs verschenen boek van Erik van Meersbergen en Ingrid Ketelaar. “Hoe beter je studenten betrekt bij het onderwijs, hoe meer ze groeien.”
Waarom vonden jullie dat dit boek er moesten komen?
Erik: “Er gebeurt al veel goeds in het mbo. Maar het kan nóg beter. ‘Handelingsgericht werken’ (HGW) is daartoe de sleutel. Deze werkwijze is niet moeilijk, maar je moet er wel moeite voor willen doen. En het is die moeite zeker waard. Je zorgt er namelijk mee dat studenten passend onderwijs krijgen, stimuleert hun ontwikkeling en dringt vroegtijdige schoolverlating terug.” Ingrid: “Tot ons boek uitkwam, was er nog geen materiaal over handelingsgericht werken in het mbo. Scholen, docenten en begeleiders waren dus aangewezen op boeken voor het primair en voortgezet onderwijs. Lastig, want het mbo is echt een andere wereld. Erik en ik hebben daarom een HGW-boek gemaakt met duidelijke theorie, beproefde hulpmiddelen, onderbouwde tips en herkenbare praktijkvoorbeelden, speciaal voor het mbo.”
Wat maakt het mbo zo anders?
Ingrid: “Sowieso de focus op een beroepsveld. En dat er relatief veel docenten rechtstreeks uit dat veld komen. Zij beginnen vaak met veel beroepservaring en idealisme, maar zonder pedagogische en didactische ervaring. Hun Pedagogisch Didactisch Getuigschrift behalen ze doorgaans wanneer ze al aan het onderwijzen zijn.” Erik: “Als startende mbo-docent weet je vaak niet dat je méér moet doen dan kennis overdragen. Dat je ook als taak hebt jongeren te ondersteunen in hun bredere ontwikkeling. Laat staan hoe een normale ontwikkeling eruitziet tussen iemands 11e en 25e levensjaar, wat mbo-studenten nodig hebben voor hun ‘ontwikkelingstaken’ en hoe je hieraan kunt bijdragen. Te weinig scholen bieden deze kennis. Ons boek helpt dat gat te vullen. Hierbij reiken we docenten een systeemgerichte aanpak aan van de specifieke ontwikkelbehoeften van jongeren. In deze aanpak werken vertegenwoordigers uit de drie leefwerelden van de student samen: de thuisomgeving, de wereld van studie, stage en werk, en de sfeer van vrije tijd en verenigingsleven.”
Het boek geeft dus inzicht in de mbo-student?
Erik: “Ja – en het toont hoe je op een positieve manier met ze om kan gaan. Hoe reageer je bijvoorbeeld op opstandigheid? Hoe krijg je een goede groepsdynamiek? Hoe spreek je met individuele studenten? Hoe gedraag je je bij degenen die een ‘rugzakje’ hebben? Hoe beperk of voorkom je problemen bij studenten? Hoe werk je hiervoor samen als docenten en begeleiders – of zo nodig met externe hulpverleners? En hoe betrek je studenten zoveel mogelijk bij hun lessen, opleiding en school? Dat soort vragen beantwoorden we.” Ingrid: “Elke student is natuurlijk anders. Maar doorgaans gaat het om pubers die zichzelf aan het ontdekken zijn. Vooral door sociaal contact en lol te maken. Daar moet je ze ruimte voor bieden. Zoals je ook moet beseffen waarom veel studenten weinig leermotivatie voelen. Bijvoorbeeld doordat hun ouders het mbo eigenlijk een te laag niveau vinden. Of doordat leraren en medeleerlingen hun vroeger het gevoel gaven dat ze dom waren en weinig konden. Dat soort ervaringen heeft hun enthousiasme voor school aangetast. Het is de kunst ze nieuwe, positieve ervaringen te geven.”
Welke rol speelt studentbetrokkenheid in jullie visie?
Erik: “In handelingsgericht werken staan de onderwijsbehoeften van studenten centraal. Je moet als docent of begeleider dus rekening houden met wat zij nodig hebben, willen en belangrijk vinden. Dat moet je ontdekken en dat kan maar deels door een boek als het onze te lezen. Je moet ze ook betrekken bij je zoektocht, door ze vragen te stellen en te leren kennen – met al hun behoeften, achtergronden, interesses en voorkeuren.” Ingrid: “We gaan daarnaast uit van de determinatietheorie. Die stelt dat iedereen een gevoel van autonomie, verbinding en competentie nodig heeft om zich optimaal te ontwikkelen; om de motivatie te voelen om mee te doen en niet af te haken. Studenten voelen bijvoorbeeld autonomie als je ze betrekt bij besluitvorming op school, zoals op mijn school via studentenraden. Of als je hun aangeeft wat er per periode moet gebeuren en hen zelf laat beslissen hoe snel ze door de lesstof gaan.”
Koppelen jullie studentbetrokkenheid vooral aan autonomie?
Erik: “Nee, evengoed aan verbinding en competentie. Zodra je als docent of begeleider interesse toont in studenten en zelf open en eerlijk bent, bouw je een vertrouwensband met ze op. Jij leert hen dan kennen, waardoor je je aanpak makkelijker op hen kunt afstemmen. En zij voelen zich veilig, gezien en gewaardeerd, waardoor ze meer van je aannemen en sneller meedoen. Jouw investering in jullie relatie stelt je kortom in staat om hen meer bij je les te betrekken. Daardoor kun je ze meer succeservaringen bieden en een steviger duwtje in de rug geven.” Ingrid: “Als je investeert in de relatie, creëer je dus emotionele en cognitieve betrokkenheid. Daar groeien ze van. Ook herken je zo beter welke studenten graag willen leren en het niveau intellectueel prima aankunnen, maar die motivatie en capaciteit niet goed kunnen tonen. Mensen met een taalachterstand bijvoorbeeld. Of studenten met een lastige thuissituatie, zoals degenen die een mantelzorg vervullen richting familieleden. Zo moest ik zelf vroeger voor mijn moeder zorgen en had ik daardoor amper tijd en energie om te studeren.”
Bevat jullie boek ook tips voor studenten?
Erik: “Nee, we richten ons niet rechtstreeks tot studenten. Noch tot hun ouders of verzorgers, al zijn die ook belangrijk voor hun ontwikkeling. Evenmin richten we ons alleen tot docenten en begeleiders; we spreken ook tot schoolorganisaties, teamleiders, ondersteuningsmedewerkers en lerarenopleiders. Hoe zorg je dat docenten en begeleiders de autonomie, vertrouwensband en competentie ervaren die ze nodig hebben om zich optimaal te ontwikkelen? Hoe voldoe je aan hun ondersteuningsbehoeften, zodat zij op hun beurt kunnen inspelen op de onderwijsbehoeften van studenten?” Ingrid: “De betrokkenheid van schoolorganisaties bij docenten en begeleiders is even belangrijk als die van docenten en begeleiders bij studenten. En die van studenten bij hun lessen, hun opleiding en hun school. Betrokkenheid moet dus van minstens drie kanten komen. Alleen dan kan het mbo nóg beter worden en zullen steeds meer studenten hun diploma behalen.” * * *
De ondersteuning aan jongeren. De ondersteuning aan docenten en begeleiders. En de ondersteuning op het niveau van de opleiding. Het komt allemaal aan bod in Passend onderwijs in het mbo (ISBN 978-94-9126920-2). Inclusief ‘best practices’ van docenten en begeleiders uit heel Nederland én vijfentwintig beproefde, praktische hulpmiddelen voor passend onderwijs in het mbo. Deze hulpmiddelen vind je ook op de bijbehorende website begeleideninpassendonderwijs.nl.
* * * Erik van Meersbergen is gedragsdeskundige, coach en redacteur. Hij schreef eerder HGW in passend onderwijs en Gedragsvraagstukken, 8 aanraders. Erik studeerde Orthopedagogiek aan de VU en werkte achttien jaar in de jeugdhulpverlening. Hij was daarna – tussen 2000 en 2018 – werkzaam bij Fontys Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg, als docent, begeleider en hoofdontwikkelaar. Ingrid Ketelaar is gedragswetenschapper en zorgcoördinator op het Techniek College Rotterdam. Ze begon haar loopbaan als leerkracht en intern begeleider in het basisonderwijs. Werkte daarna onder meer als ambulant begeleider, orthopedagoog, preventiemedewerker, gedragsdeskundige en hogeschooldocent. Passend onderwijs in het mbo is haar eerste boek.